MappaLibri over Dans, Panfilo, dans

Henk van Viegen – Boeken nr. 3, Maart 2023

Het verbaast niet dat theatermaker en acteur Kyrian Esser zijn hoofdpersonage Tobias in Parijs meteen de Comédie instuurt. Niet dat die meteen gelukkig wordt van het aanbod, ook niet met dat van een alternatief theater. We zullen ook in een Parijs’ theater eindigen. Ik gebruik expres even het woordje ‘we’. Wie zijn dat? Niet alleen de lezers. De auteur schakelt binnen een paar pagina’s, alsof het niks is, van een ik- naar een hij-perspectief, om tussendoor even over te springen naar een ‘je’. Of naar het ‘we’ van de twee personages of het aloude vertellers-we, waarin nu en dan ook gesproken wordt van ‘onze held’. Het is opletten geblazen voor de lezer, maar je kunt een rationele methode ook gewoon loslaten en je overgeven aan de lol van deze aanpak. En aan de sprankelende taal.     

Er is een verhaal dat opdoemt tussen alle uitweidinkjes, culturele weetjes en vertellersgrapjes. Twee jonge mannen ontmoeten elkaar aan het strand van Baskenland. Je ziet ‘ze’ op het voorplat. Over de een, Tobias, een schrijver in de dop, komen we iets meer te weten, dan over de ander, Wouter. Allebei zijn ze op zoek naar hoe het verder moet met het leven. Wouter wordt bijzonder mooi geportretteerd in de eerste pagina’s van het deel dat speelt aan de kust, zijn aandacht voor jongens, zijn afzijdigheid, zijn opvallende liefde voor toneel. Er is enig intiem contact binnen de groep waarin Tobias en Wouter optrekken, een paar kleine gesprekken, een paar mooie wandelingen, enkele toekomstfantasietjes, een knie tegen die van de ander. Dat er een vonkje is overgeslagen, blijkt uit het feit dat Wouter, weliswaar pas twee jaar later, Tobias gaat opzoeken in Hamburg. Daar woont Tobias, na een aantal jaren in een internaat, opvallend genoeg niet in het huis dat hij geërfd heeft van zijn overleden moeder. In Hamburg zou je ze best intiem kunnen noemen. Ze zoenen, krijgen geweldig de slappe lach als ze elkaar uitdagen met het verzinnen van gave combinatiewoorden als wijsgier en gevoelsdeeg, en ze vertellen elkaar over hun leven. Later is Tobias in Parijs, om zijn schrijverschap vlot te trekken. 

De volgorde in het boek is niet die van het verhaal. We(!) beginnen (Eerste Akte) in Parijs tegen het eind, als de verteller meedeelt dat er sprake zal zijn van een brand. Daar eindigen (Naspel) we ook, met een precieze aanduiding van de tijd: de Notre-Dame staat in brand. De twee delen daartussen spelen in Baskenland aan de kust (Akte Twee) en in Hamburg (Akte Drie, twee jaar later). In Naspel kijkt Tobias met genoegen en ook een beetje verdrietig terug op zijn relatie met Wouter, die helaas niet blijvend bleek. Maar lijkt die dan toch over zijn schouder te kunnen gooien. De delen worden duidelijk van elkaar onderscheiden doordat er een schilderij aan voorafgaat dat iets meedeelt over de locatie.   
In de Hamburg-episode geeft de verteller een zeer adequaat beeld van zijn eigen roman: ‘Is het een leuk boek, vraagt Tobias. Ik geloof van wel, al is het soms een beetje verwarrend, omdat je vaak niet weet wie er aan het woord is: de schrijver of het personage. Maar het is een vrolijke verwarring. Ja, en het zou niet kloppen als alles duidelijk was.’ Dit naar aanleiding van het boek dat Wouter aan het lezen is: De rover van Martin Walser, een boek dat Esser fraai gebruikt heeft. Vandaar waarschijnlijk: ‘een wervelend Walseriaans portret van de ontluikende liefde tussen twee jongens’ op de flap van de cover. Als Wouter in Hamburg uit Tobias’ leven loopt, heeft Tobias de roman nog in zijn zak zitten. 

In dezelfde episode zie je ook het in mijn ogen fraaiste staaltje van Essers manier van vertellen: hoe hij de twee personages elkaar in Hamburg laat ontmoeten/terugvinden. De verteller neemt er flink de tijd voor, maar als het dan lukt, is hij tevreden dat hij ze weer bij elkaar gebracht heeft en in één zin ziet staan, ‘de onsuccesvolle slaapkamerliterator en de schuwe reserveacteur’. Het is maar een klein stapje naar de samensmelting, als je het boek autobiografisch wilt lezen (‘het gaat over mezelf’, vertelt de auteur in de boektrailer). Vlak daarna sneeuwt het papier, een fantastische truc van een paar kinderen met de oud-papiercontainer. Een scène zo mooi, dat Wouter en Tobias moeten toegeven dat ze die niet hadden kunnen verzinnen. 

In het slot lijkt het decor van de stad, na even in de 19de eeuw geplaatst geweest te zijn, opgevouwen te worden als een toneeldecor. Voor een acteur een bekende situatie, de dag na de laatste voorstelling. En meteen daarna zit je/ik, zitten we, nog wat te mijmeren over die rare titel. Ja, er wordt hier en daar (niet) gedanst in het boek, en op de slotpagina’s wordt het personage Panfilo verzonnen. Ik hou het er maar op dat Tobias, die in een droom een keer geweldig goed bleek te kunnen dansen, iets over zichzelf en zijn schrijver/kunstenaarschap ontdekt heeft en verder kan. Of misschien zichzelf hier een schop onder de kont geeft. 

Een interessant en speels debuut, dat, zoals wel vaker in debuutromans, ook over het schrijven gaat (dat is dan weer wat minder origineel, maar gelukkig gaat het niet over déze roman). In het najaar speelt de Theatertroep, waarvan Kyrian Esser deel uitmaakt, zijn stuk Wie de fuck is Alice. De acteur Esser is ook echt auteur geworden.

Lees hier het artikel op MappaLibri.be