Zijn vader was arts en zag meteen dat het een stukje mens was dat Luigi tussen zijn kaken geklemd hield. De hond was vastbesloten het aan niemand af te staan. In de dagen erna spoelden er steeds meer stukjes aan. Het strand werd afgezet. De toeristen verdwenen van het eiland. Vanaf dat moment kreeg zijn vader het erg druk.
Max pakte zijn rugzak. Alles wat mee moest lag op bed: de zaklamp, zijn lievelingsboeken, wat kleren, een verbandtrommel voor het geval dat, een opklapbaar dambord en een klein fotoalbum met een kaft van grijs linnen, dat zijn moeder was vergeten. Toen Max klein was had hij er vaak in kleermakerszit doorheen zitten bladeren, voorzichtig, alsof het van glas was. Op de foto’s, gescheiden door het knisterende tussenblad – pergamijn, zo heette dat – was zijn moeder, een jong meisje, in de weer met het speelgoed dat nu in zijn kamer rondslingerde, waarvoor hij alweer te oud geworden was. Max telde de dagen tot kerstmis, de weken tot zijn volgende verjaardag en het gevreesde tandartsbezoek. Hij kende het vage idee van de tijd die verglijdt, vliegt, of verstrijkt – verwarrende woorden, tijd was toch geen slee, geen vogel en geen strijkijzer – maar door die foto’s was het even overtuigend als een ei dat breekt: de dingen bleven niet zoals ze waren.
Desondanks had Max geprobeerd te redden wat er te redden viel. Hij stal geld uit het bureau van zijn vader om oorbellen voor zijn moeder te kopen, ter ere van het twintigjarig huwelijksjubileum dat haar wederhelft vervolgens zo onherroepelijk vergat op te merken dat het niet eens kon lijken alsof het cadeautje van hem afkomstig was.
In het album zat ook een foto van zijn ouders op het toneel. Het leken net filmsterren. Een keer per jaar speelden ze een klucht met de amateurvereniging. Op de geboende houten vloer van Teatro del Molo kon je overdag heerlijk rolschaatsen, tussen de decorstukken door, en ’s avond kroop Max onder de tribune met Luigi, die toen nog een pup was. Een half uur voor aanvang legde zich een verwachtingsvolle stilte als een sluier over de zaal. Het toneel werd heilige grond, waarop je als sterveling geen voet mocht zetten. Alleen de spelers met hun speciale toneelschoenen bewogen zich nog over het podium, niet als stijve misdienaren, maar met de vanzelfsprekende tred van een hogepriester. Elk stofdeeltje dat van de doeken omlaag dwarrelde en het licht ving, was heerlijk als het manna des hemels. Die vergelijking zou de bewondering die Max voor het toneel koesterde, treffend illustreren, ware het niet dat de taferelen die hij wekelijks in de kerk bijwoonde, hem al een tijd geen enkele eerbied meer inboezemden. Hij zag het gemompel van de priester tergend traag als siroop langs zijn mondhoeken omlaag sijpelen en onder de kansel een donkere poel vormen, die na de mis moest worden opgedweild. Maar de woorden die op het toneel gesproken werden, leken tot in de oneindigheid te reiken. Een acteur hoefde maar te zeggen dat er een raam met een uitzicht was, en er was een raam met een uitzicht; hij hoefde maar te blaffen en hij was een hond. Max hoorde hoe het publiek boven hem in de weer was, als een geweldig monster waarvoor hij zich had verstopt. Hij hoorde de ademhaling, de billen die heen en weer schoven op de houten stoelen. Luigi wist dondersgoed dat de voorstelling op het punt stond te beginnen en hield zich koest. Bij het applaus huilde hij des te harder.
De laatste twee jaar werd er niet meer gespeeld in Teatro del Molo, geen kluchten in ieder geval. De nieuwe kinderen van Linosa woonden er. De tribune was eruit gesloopt om plaats voor ze te maken. Ze sliepen met hun halve gezinnen op tapijten en deden alsof er muren waren. Toen Max voor het eerst bij ze op bezoek was, stapte hij gedachteloos van het ene tapijt op het andere. Pas op, riepen ze, je loopt door de muur. De voordeur is aan deze kant. Als je naar die kamer wil, moet je hier door de gang en dan naar rechts. Max speelde mee. Hij was tenslotte in het theater. Er waren veel jongens van zijn leeftijd bij. Ze maakten flauwe grappen, stoeiden, voetbalden, speelden oorlog in de gangen en de kleedkamers van het theater – daarin waren ze veel beter dan zijn vrienden op school – en spraken een eigen taaltje, dat wel een soort Italiaans was, maar heel anders klonk. De meesten hadden een donkere schaduw op hun bovenlip, waar hij erg jaloers op was. Er tekende zich een volwassen bezorgdheid af op hun gezicht, met trots droegen ze de afdruk van een frons. Het waren eigenlijk al mannen.
Max deed het album in zijn tas en wachtte het manzijn af. Hij wist dat hij er geen invloed op had wanneer het zou gebeuren, maar hij was inmiddels al twaalf en een half en het kon geen kwaad, dacht hij, alvast te beslissen wat voor soort man hij dan zou worden, als het eenmaal zover was. Er waren veel soorten. Zijn moeder had regelmatig gesproken van jullie soort mannen, maar Max had nooit helemaal begrepen wat ze daarmee bedoelde. Meestal ging het dan over zijn vader, maar vaak ook over hem, als hij iets onhandigs had gedaan, of over hen allebei, en soms gebruikte ze de uitdrukking voor alle mannen op het eiland. Zelf kwam ze uit de hoofdstad. Daar waren de mannen anders. Ze was – hij telde de maanden – bijna een half jaar geleden teruggegaan. Zo noemde zij het. Max vond dat ze was weggegaan, niet terug. Hij kende haar toch niet voordat ze had besloten de hoofdstad achter zich te laten en hem op de wereld – op Linosa – te zetten. Ze belde nog wel, maar praktisch gezien moest Max het nu doen met zijn vader, wiens schuld het was. Misschien niet allemaal, maar toch in grote lijnen.
Hij riep de scène op, zoals hij vaker deed: hoe zijn vader onwillekeurig op het verkeerde eind van zijn pen beet, zodat er een kleine inktvlek op zijn bovenlip verscheen. De huisarts die lijkschouwer was geworden stond op, liep naar de deur, kuste zijn vrouw op de wang, liet daar een zwarte stip achter en boog zich weer over de overlijdensverklaringen. Max omarmde zijn moeder. Ze drukte haar gezicht tegen het zijne en gaf de stip door. Toen was ze vertrokken.
Max hield zich sterk, zoals de vissers die bij zijn vader in de praktijk kwamen omdat ze zich aan drenkelingen vertild hadden. De vis is zwaarder geworden, grapten ze. Ze hebben geen rugklachten, zei zijn vader, maar nachtmerries. Voor een man was een litteken een trofee. Dat wist iedereen. Renato wist het: toen hij terug op school kwam na een week in het ziekenhuis, droeg hij het verband om zijn hals als een koning zijn kroon. Tomasso wist het: hij was zo snel hij kon naar de speelplaats gerend om glunderend de rode tekening op zijn wang te laten zien, die de hand van zijn vader had achtergelaten.
De vader van Max sloeg niet. In zoverre was het geen slechte. Maar een echt goeie was het ook niet. De meeste mannen die vaders worden, krijgen iets onhandigs, vond Max. Hij maakte een tabel in zijn hoofd met alle soorten: vaders die vergeten hun kinderen in de ogen te kijken; vaders die voor hun trots de woorden niet vinden, of niet vinden passen bij de rol die ze zich hebben aangemeten; vaders die als hun eigen vader klinken wanneer ze met hun kinderen praten, daarvan schrikken, en verder maar zo veel mogelijk hun mond houden; vaders die niet willen toegeven dat ze blut zijn en geld lenen uit de spaarpot van hun kinderen om cadeautjes te kopen voor kerstmis; vaders die niet merken dat ze nodig zijn.
Dan zijn er nog de slechte vaders. Max nam alle variaties door: vaders die jaloers zijn op de prestaties van hun kinderen; teflonvaders, die doen alsof alles van ze afglijdt; vaders die slaan als ze het even niet weten, zoals die van Tomasso; vaders die alleen van hun zoons houden als ze goede cijfers hebben; vaders die alleen van hun dochters houden omdat ze mooi zijn. Zo’n vader had Nina. Nina was heel knap, vroeger, en haar vader paradeerde altijd graag met haar door het dorp. Maar toen ze twee jaar geleden een beugel en een grote mond kreeg, was hij naar Canada verhuisd.
Dat bracht hem bij de laatste categorie: afwezige vaders. Ook de afwezige vader kwam in verschillende gradaties voor. Je had de vissers en zeelui, die vaak afwezig waren, maar ook meestal weer terugkwamen. Je had vaders die voor altijd weggingen, vaders die er nooit waren geweest en vaders die dood of kwijt waren gegaan, zoals bij veel van de nieuwe kinderen het geval was. Een moeder die naar de hoofdstad was verhuisd stelde daarbij vergeleken niet veel voor. In Teatro del Molo was halfwees zo’n beetje de instapklasse. De volle wezen maakten er de dienst uit. Ze sliepen in omhelzing van hun telefoons. Daarop stonden de foto’s van hun ouders, die ze plechtig toonden aan iedereen die ze maar wilde zien.
Voor hun komst was Renato de enige wees geweest. Iedereen op het eiland kende de geschiedenis. Renato had allerlei allergieën en iets aan zijn schildklier, waarvoor hij was geopereerd – het litteken op zijn hals getuigde van dit wapenfeit. Ook zijn overgewicht was een gevolg van de aandoening, meende hij zelf, maar de vader van Max zei: Dat komt niet door die klier, hij heeft een gat in zijn buik en hij vult het met zoetigheid. Renato at niets anders dan glutenvrije muffins. Elke dag werkte hij er kilo’s van naar binnen, tot groot ontzag van zijn klasgenootjes.
Renato woonde bij de zus van zijn grootvader en haar man, in een huis dat naar ouderdom rook. De jongen had de geluiden en gewoonten van de bejaarden overgenomen: de gebogen houding, de moeizame tred, het zuchten bij elke inspanning. Het was dit zuchten dat de lucht bedierf en waardoor Max niet graag bij Renato over de vloer kwam, maar dat had hij pas begrepen nadat het zijn eigen huis was binnengedrongen. Het had de plaats ingenomen van het fluiten van Correli’s sonates, even vals als vertrouwd, dat Max er altijd van verzekerd had dat zijn vader in de werkkamer recepten schreef en bij het openen van de voordeur zou vragen waar hij heenging. Nu keek hij niet eens meer op van zijn papierwerk als zijn zoon de deur uitging met een volgepakte tas.
Ze hebben het hier gewoon achtergelaten, zei Tomasso. Helemaal zeewaardig. Hij had het bootje onder een overhangende klif ontdekt. De tank is nog voor driekwart vol, maar met zoveel proviand weet ik niet of het genoeg is. Renato legde zijn rugzak behoedzaam in het vooronder. Alleen het hoogst nodige: muffins en medicijnen. Met de veerboot is het zes uur, dus ik heb voor twee dagen. Van huis weglopen is makkelijker als je niet op een eiland woont, dacht Max. Hij likte het zout van zijn lippen en streek door het haar van de scheepshond. Luigi speelde mee. Hij blafte naar de golven en Max dacht aan de verre kust waar zijn moeder woonde, die nog achter de kromming van de aarde was verstopt. Hij fantaseerde een zwarte stip aan de horizon en stelde zich voor hoe ook Linosa, vanaf het vaste land gezien, niet groter dan de punt van een balpen was. Toen keek hij naar Nina die iets verderop in het zand lag. Ze deed niet meer mee met hun spelletjes, ze had per slot van rekening al borsten. In de herfstvakantie gaat Nina met haar moeder naar Rome, zei Max toen hij ’s avonds thuiskwam. Zijn vader keek op van zijn werk, bestudeerde zijn zoon, keek hem zelfs een moment in de ogen en knikte. Je bent gegroeid, mompelde hij. Zullen we je straks eens meten?