Potverdorie, dacht ik toen ik Dans, Panfilo, dans opensloeg, dit komt me bekend voor. Het boek lijkt in grote lijnen op een verhaal waar ik zelf de afgelopen maanden aan heb gewerkt: een hyperzelfbewust liefdesverhaal over twee mannen – of eigenlijk maar één? – dat zich (gedeeltelijk) in Parijs afspeelt. Dat leverde een nogal aparte leeservaring op. Gedachten als ‘oh, hij doet dat zus’ en ‘waarom heb ik dat niet zo’ staken regelmatig de kop op, maar die zal ik hier eventjes aan de kant schuiven.
In zijn debuutroman stelt Esser ons voor aan twee charmante jongens: Tobias en Wouter. Ze ontmoeten elkaar tijdens een vakantie in Baskenland en later nog eens, in Hamburg. Hun even gepassioneerde als vluchtige liefdesverhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de een, dan weer vanuit dat van de ander, dan weer vanuit dat van een alwetende verteller en dan weer vanuit dat van ons, lezers. Het is knap hoe het boek, een debuutroman nota bene, ondanks die wisselingen niet over de kop gaat. Nee, het voelt juist heel natuurlijk aan en het geeft het verhaal een grote speelsheid.
Bijvoorbeeld wanneer Wouter niet weet of hij Tom, een hunk uit zijn klas, wil hebben of wil zijn: ‘Kijk en zie ze daar naast elkaar liggen! Hoe ze al eeuwenlang het bed delen op de eerste pagina van onze grammaticaboekjes: Être et Avoir. Wat lijken die twee op elkaar. Het zouden wel broers kunnen zijn. En nee, ze delen het bed niet, ze staan voor de slaapkamerspiegel en kijken naar elkaar door het glas; vriendschappelijk, maar met een zekere reserve. […] Nooit was iets gehad of had iets geweest. Hun verhouding behield altijd die afstand.’ Er ontstaat een soort Droste-effect: in een observatie over een (schijn)verliefdheid, lezen we een observatie over de manier waarop we taal (kunnen) gebruiken, en in die observatie zien we die jongen weer staan, in zijn slaapkamer met al zijn verlangen, maar niet wetend waar hij naar verlangt: zichzelf of een ander.
Dans, Panfilo, dans is nog meer dan een liefdesverhaal. Het is ook een ode aan de kunst, theater, literatuur en muziek. Het ene moment zwabberen onze lovebirds over straat, het andere moment staan ze plots op de planken en heeft de verteller ze de gedaanten van personages uit de wereldliteratuur aangemeten. En het is ook een coming-of-age. Of een dubbele misschien: die van een aspirerend schrijver die na het verlies van zijn moeder en met behulp van haar erfenis door diverse Europese steden flaneert, en tegelijkertijd die van de twijfelende Wouter, die weliswaar in een liefdevoller nest is opgegroeid maar al even zoekend in het leven staat. Tenzij je ze beschouwt als één personage, twee kanten van één en dezelfde jongen. Tot die lezing nodigt het boek meermaals uit.
En wie die ene jongen dan is, daar hoef je zelfs als je de biografie van Esser op de achterflap hebt gemist, niet over te twijfelen: ‘Ik [word verliefd] op alle romanfiguren, zei Tobias. En dankzij een slimme dramaturgische ingreep schudde de actrice aan het eind van de film haar personage af, en werd ze de schrijver van het boek waarop het scenario was gebaseerd. Zo werd ze heer en meester van haar eigen verhaal.’
Dans, Panfilo, dans heeft een bepaalde lichtheid, die diepgang krijgt door zijn personages.
Het boek Dans, Panfilo, dans wordt verteld vanuit drie personages; Tobias, Wouter en de verteller van het verhaal. Deze verteller blijft anoniem, maar spreekt zo terloops dat het soms lijkt alsof deze persoon daadwerkelijk aanwezig is in de scènes. Zoals een van de personages in het boek omschrijft: ‘[Het is] soms een beetje verwarrend, omdat je vaak niet weet wie er aan het woord is: de schrijver of het personage. Maar het is een vrolijke verwarring. Ja, en het zou niet kloppen als alles duidelijk was.’ En inderdaad klopt het dat het verhaal door de wisselende vertelperspectieven een vrolijke lichtheid draagt; gesprekken lijken te worden doorgegeven, omgevingen vallen samen met herinneringen. Daardoor had ik wel soms moeite om me helemaal te verliezen in het verhaal, ik had het gevoel dat ik als lezer de stabiele factor was in de gedetailleerde scènes die in elkaar overvloeien.
Elk hoofdstuk wordt geïntroduceerd met een expressionistisch schilderij, dat voor mij als lezer, de toon van het hoofdstuk zet nog voordat ik er aan ben begonnen. Het was fijn om me op die manier in het verhaal te mogen stappen. De kleuren en figuren op het schilderij kon ik als lezer herkennen in de daaropvolgende tekst, het beeld bleef tijdens het lezen op een prettige manier in mijn hoofd hangen.
Dans, Panfilo, dans beweegt zich door verschillende sferen en contexten. Ik werd meegenomen langs steden en stranden die soms in elkaar over leken te lopen en naar elkaar te verwijzen in gesprekken en omschrijvingen. Een van de laatste scènes in het boek had een bepaalde kracht die ik prettig vond. Het beeld van de brandende Notre-Dame waar de stad zich als vanzelfsprekend omheen lijkt te bewegen werkt vervreemdend. Het verhaal had veel beeldende en gedetailleerde scènes die, hoewel mooi, soms ook afleidend konden werken. De gevoeligheid waarmee de omgeving werd omschreven was voor mij uiteindelijk de reden dat ik door wilde lezen, de karakters hadden mysterieuzer mogen blijven.
Dans, Panfilo, dans is… ja, nu ik erover nadenk is het boek lastig samen te vatten. Oké, een poging: het gaat over twee jongens die zich door Europa laten leiden door de kunst. Maar toch ook weer niet, want de jongens zijn maar personages, verzinsels, waar we door de verteller (de auteur, een personage, geen van beide?) constant aan herinnerd worden. Het boek is een aaneenschakeling van scènes, uitweidingen over kunst, reflecties op meta-niveau over literatuur en doorbrekingen van de vierde muur als je als lezer uit de verhaalwereld wordt getrokken. Het is een ambitieus boek, iets té ambitieus misschien. Zo kwam het in ieder geval op mij over.
De roman leest namelijk als een wervelwind, maar wel eentje die enigszins geforceerd en gekunsteld aanvoelt. De vertelinstantie verandert constant: van derde naar tweede naar eerste persoon en weer terug. Het is een interessante stijl, maar ook eentje die op mij vooral verwarrend werkte. De roman is zich hiervan ook bewust, want op een bepaald moment wordt de bovenstaande kritiek letterlijk benoemd.
Tot op zekere hoogte is het dus volgens mij ook de boodschap van het boek: ga gewoon mee met de flow en probeer niet overal betekenis of structuur in te vinden. Op mij werkte die ingrepen en onderbrekingen van de verteller echter eerder frustrerend dan verhelderend. Ik zat constant met de gedachte: oké, nu snap ik het wel.
Tijdens het lezen had ik simpelweg het gevoel dat de auteur wilde debuteren met een origineel en vernieuwend boek, waar hij naar mijn mening iets te ver in is doorgeslagen.
Tijdens het lezen van Dans, Panfilo, dans overkwam me iets vreemd. Ik had, tegen beter weten in, het gevoel dat het geschreven werd terwijl ik het las. En nog iets: heb ik ooit een boek gelezen dat zo nadrukkelijk geschréven is? Ik las geen relaas van een personage, niet eens dat van een schrijver, maar dat van een boek.
Ik moest denken aan het werk van Ruth Ozeki en Ali Smith, maar nog het meest aan het theater. Geen enkele kunstvorm is zo transparant als het toneel, waar alles je eraan herinnert dat je naar iets kijkt wat bedacht en gespeeld is.
Over herinneren gesproken: volgens mij is dit boek een herinnering. Of als herinneren. Herinneren is anders dan terugblikken (dat bedacht ik me ergens halverwege het boek). Een terugblik praat over het verleden als precies dat: iets wat gebeurd is, zo en zo. Maar bij een herinnering ben je voordat je het weet weer in dat moment, en het moment aan het omkneden en de geschiedenis aan het herschrijven en nu weet je eigenlijk al niet meer wat was en wat niet.
Maakt niet uit. Net als bij een goed toneelstuk voelt hier alles wat met geen mogelijkheid echt had kunnen zijn, echt. Misschien nog echter dan het ooit had kunnen voelen als het allemaal heel geloofwaardig was geweest.
Tobias en Wouter proberen in Dans, Panfilo, dans toenadering tot elkaar te vinden, met wisselend succes. Op eenzelfde manier kreeg ik als lezer lastig grip op dit boek. Het duurde lang voordat ik gevoel kreeg voor het spel dat Kyrian Esser in zijn intrigerende debuut speelt.
Als ik dit spel technisch probeer te duiden, zou ik zeggen dat Esser een alwetende verteller combineert met de stream of consciousness-techniek. Vaak is er een vertelstem die duidelijk losstaat van de personages, maar binnen één alinea kan het perspectief opeens bij Tobias of Wouter liggen. Er wordt gul geschakeld tussen de ik-, jij-, hij- en zelfs de wij-vorm. De personages versmelten met elkaar, de verteller en soms zelfs de lezer. Waar stream of consciousness gewoonlijk de indrukken en associaties van één personage aaneenschakelt – wat op zichzelf al lastig te volgen kan zijn – smeedt Esser hier gedachten aan elkaar die van iedereen in het verhaal ze afkomstig zijn. Het resultaat is proza dat desoriënterend en tegelijkertijd vogelvrij is.
‘Even tussendoor: zijn auteur en acteur niet altijd tot op zekere hoogte één?’ schrijft Esser. Wie hier precies aan het woord is, blijft in het midden. De ‘even tussendoor’ markeert de toevalligheid van deze opmerking, alsof die er net zo goed niet had kunnen staan; deze terzijde die de spijker op zijn kop slaat.
Tobias en Wouter lijken elkaar uiteindelijk te vinden en even plotseling is hun connectie weer verbroken. Hetzelfde geldt voor mijn leeservaring: toen ik eenmaal erin zat, was het verhaal alweer bijna weggeglipt. Maakt die kortstondigheid de ontmoeting niet des te zoeter? Ik weet het niet. Maar spannend blijft het in ieder geval wel.
Kyrian Esser is acteur en schrijver, en dus zijn de hoofdpersonen uit Dans, Panfilo, dans acteur en schrijver. Is het daarmee een autobiografisch boek? Misschien – maar zo simpel ligt het niet. Want op een wervelende manier laat Esser dit boek zowel vanuit Wouter als vanuit Tobias als vanuit een vertelinstantie die alles overziet, met de ene keer een ‘wij’, de andere keer een ‘zij’, eh… dansen. En op een even wervelende manier zet Esser de decors op, de straten van Parijs, de straten van Hamburg, parken in beide steden – tot het decor bijna letterlijk onder onze ogen ingepakt wordt en weggereden. En ook al wervelend is hoe de wereldliteratuur ingrijpt in dit boek. Soms letterlijk, als de ene jongen de andere jongen een exemplaar van Robert Walsers De rover geeft, en Esser dit opschrijft:
Is het een leuk boek, vraagt Tobias. Ik geloof van wel, al is het soms een beetje verwarrend, omdat je vaak niet weet wie er aan het woord is: de schrijver of het personage. Maar het is een vrolijke verwarring. Ja, en het zou niet kloppen als alles duidelijk was.
Een passage die behoorlijk programmatisch is. Maar er zijn nog veel meer boekpersonages die opduiken in een van de hoofden en op veel van de pagina’s. Een beetje verwarrend? Ja, maar het is een vrolijke verwarring.
En ook meer dan alleen vrolijk, want heel dit dansspel wordt gedragen door het verlangen tussen de jongens. Dat is zo invoelend, zo herkenbaar beschreven, zo mooi en zo meedogenloos ook – het maakt dit debuut van Kyrian Esser behalve interessant ook werkelijk stralend.
Conclusie: ik wist niet meteen wat ik kon verwachten van dit boek, maar al na twee bladzijde gaf ik me eraan over en vergaapte ik me aan wat deze auteur nu al kan, nu al durft. Hoe zal dat in komend werk zijn? Dans door, Kyrian, dans door.